Schakel JavaScript in om gebruik te kunnen maken van deze website.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Noorland Juristen Menu

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is een inkomensvoorziening voor oudere werkloze werknemers in Nederland. Het is een aflopende regeling, alleen voor werknemers geboren vóór 1965. Als zo iemand minstens 50 jaar oud was toen hij werkloos werd, kan hij bij voldoende arbeidverleden in aanmerking komen voor een IOAW-uitkering als zijn WW-uitkering afloopt. De IOAW-uitkering vult het gezinsinkomen aan tot bijstandsniveau, dit betekent dat het inkomen van andere gezinsleden (meestal de partner) wordt meegeteld. Anders dan bij de Participatiewet is er geen vermogenstoets.


Oudere werklozen

+
Voormalige werknemers geboren vóór 1965 kunnen een IOAW-uitkering krijgen na afloop van hun WW-uitkering als ze op of na hun 50ste werkloos werden en toen voldeden aan de jareneis van de WW. Dit laatste wordt bewerkstelligd door de eis dat een recht op WW-uitkering moet zijn verkregen met een duur van meer dan drie maanden.

Werknemers die op een leeftijd van zestig jaar of ouder werkloos worden en die langer dan drie maanden recht hebben op een WW-uitkering hebben vervolgens recht op een uitkering op grond van de tijdelijke Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW). Verschil tussen de IOAW en de IOW is dat bij de IOW de leeftijdsgrens voor werkloos worden 60 jaar is en het inkomen van de partner niet wordt meegeteld. Voor mensen met een werkende partner is de IOW dus gunstiger.

Het recht op IOW prevaleert. Er ontstaat voor iemand die recht heeft op IOW alleen recht op een IOAW-uitkering indien en voor zover die uitkering hoger is dan de IOW-uitkering. Dit zal slechts in een enkel geval voorkomen.

Zowel de IOAW als de IOW wordt aangevraagd op werk.nl, maar de IOAW wordt betaald door de gemeente, en de IOW door het UWV.


Gewezen oudere arbeidsongeschikten

+
Recht op IOAW-uitkering heeft ook degene die na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar recht heeft gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten en wiens recht op werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten nadien is geëindigd omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet langer ten minste 35% bedraagt.

Het oude, maar nog gehandhaafde "oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte" in de naam van de wet moet dus eigenlijk zijn "oudere", want jongere gedeeltelijk arbeidsongeschikten komen er niet meer voor in aanmerking.


Uitvoering door gemeente

+
De IOAW is een wet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de wet wordt uitgevoerd door gemeenten. Een IOAW-uitkering wordt echter niet aangevraagd bij de gemeente, maar bij het UWV WERKbedrijf.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten ontvangen de gemeenten één ontschot budget voor de verstrekking van alle uitkeringen Participatiewet, IOAW, IOAZ en WWIK, en voor wat betreft startende ondernemers de Bbz 2004. In verband daarmee zijn gemeenten niet meer verplicht maar bevoegd sancties op te leggen aan o.a. IOAW-uitkeringsgerechtigden.


Gezamenlijke huishouding

+
Bij de IOAW wordt als echtgenoot mede aangemerkt de niet met de werkloze werknemer gehuwde persoon met wie de werkloze werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. De alleenstaande werkloze werknemer wordt gedefinieerd als de niet gehuwde dan wel duurzaam gescheiden levende werkloze werknemer, die niet een gezamenlijke huishouding voert, of waarbij bovengenoemde uitzondering geldt, en die niet is een thuisinwonende werkloze werknemer. Het normbedrag is hoger bij een gezamenlijke huishouding, zie onder.

Aanhangig is het uitbreiden van de mogelijkheden van huisbezoek om onder meer te controlen of geen gezamenlijke huishouding met iemand met een eigen inkomen (met name een inkomen boven het extra normbedrag) verzwegen wordt.

Een gezamenlijke huishouding geeft in uitzonderingsgevallen recht op een hogere uitkering dan indien beiden geacht worden een aparte huishouding te hebben, bijvoorbeeld als de één IOAW krijgt en de ander geen inkomen heeft, maar wegens vermogen geen recht heeft op een Participatiewet-uitkering. Dan is dus een bloedverwantschap in de eerste graad, of een bloedverwantschap in de tweede graad waarbij één van de bloedverwanten in de tweede graad zorg behoeft, juist onvoordelig.


Hoogte van de uitkering

+
De IOAW vult het totaal van inkomen uit arbeid en overig inkomen van de werkloze en zijn eventuele partner aan tot het bijstandsniveau: aanvulling geschiedt tot aan de grondslag, welke bruto zodanig is dat deze bijvoorbeeld voor een alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder zonder kinderen netto gelijk is aan € 923,90 per maand, d.i. € 11.087 per jaar (juli 2011). Het is 70% van het referentieminimumloon. De geleidelijke verlagingen daarvan werken hierin door; het uiteindelijke bedrag is, verder op basis van het minimumloon van 1 juli 2011 en de tarieven van 2011, € 807,98 per maand, d.i. € 9696 per jaar. Dit is € 115,92 per maand (€ 1391 per jaar) minder dan nu (dit verschil is 70% van de algemene heffingskorting).

Het Besluit van 23 december 2010 tot vaststelling van een inkomensbesluit voor de volksverzekeringen en de sociale voorzieningen (Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen), inmiddels uitgebreid met bepalingen voor werknemersverzekeringen, met gewijzigde citeertitel Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, bepaalt wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid en "overig inkomen". Het betreft inkomen uit tegenwoordige en vroegere arbeid (zoals loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en pensioen) en de meeste uitkeringen uit volksverzekeringen, werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen, maar bijvoorbeeld niet een lijfrente-uitkering (behalve als het recht daarop is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon) en inkomsten uit vermogen.

Anders dan bij de Participatiewet is ook het vermogen zelf geen beletsel.


Herleving

+
Artikel 7 bepaalt: Indien het recht op uitkering als gevolg van werkaanvaarding van de werkloze werknemer of de echtgenoot is geëindigd, en vervolgens opnieuw werkloosheid ontstaat, herleeft het recht op uitkering.


Plichten

+
Net als bij de Participatiewet heeft iemand met een IOAW-uitkering een sollicitatieplicht en moet hij elk geschikt werk aannemen, ook als dat werk niet aansluit bij zijn opleidingsniveau of werkervaring. Houdt de uitkeringsgerechtigde zich niet aan de eisen die de IOAW stelt, dan kan de gemeente de uitkering korten of geld terug vorderen.

Artikel 37, eerste lid, onderdeel b bepaalt dat de uitkeringsgerechtigde zich als werkzoekende bij het UWV moet laten registreren en die registratie steeds tijdig moet laten verlengen. Deze registratie vindt plaats bij het UWV WERKbedrijf.

De Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden heeft aan artikel 37, eerste lid, een onderdeel f toegevoegd (overeenkomstig een wijziging van de Wet werk en bijstand) met de verplichting naar vermogen door het college van burgemeester en wethouders opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Zie ook Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten.


Geschiedenis

+
De Wet van 29 november 2007, houdende wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW-wetgeving 2008) bepaalt onder meer dat voor het verkrijgen van een IOAW-recht moet zijn voldaan aan zowel de wekeneis (artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW)) als de jareneis (artikel 42, tweede lid, van de WW). Met de Wet wijziging WW-stelsel was abusievelijk geregeld dat oudere werknemers die op of na 1 oktober 2006 werkloos worden al een IOAW-recht kunnen krijgen als zij alleen voldoen aan de wekeneis.

Aanpassing wegens verhoging AOW-leeftijd


Sinds 1 april 2012 geldt dat de uitkering loopt tot aan de 65e verjaardag in plaats van tot het begin van de betreffende maand, dit in verband met het corresponderende latere ingaan van de AOW-uitkering.

Het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd wijzigt onder meer de IOAW en de IOW, in eerste instantie via de delegatiebepaling: "65 jaar" wordt per 1 januari 2013 telkens vervangen door "de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet".

Intrekking oud wetsvoorstel


Uit 2006 dateert het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers in verband met het opnemen in deze wet van een vermogenstoets, waarbij het eigen huis buiten beschouwing wordt gelaten, ten aanzien van personen die werkloos worden tussen het 50ste en 55ste levensjaar. Het wetsvoorstel is nooit behandeld in de Tweede Kamer. In november 2012 heeft de premier aangekondigd dat het wetsvoorstel wordt ingetrokken.

Afbouw


De Wet werk en zekerheid verving bij ontslag in 2015 of later de leeftijdsgrens van 50 jaar bij ontslag door de voorwaarde dat de betrokkene in 1964 of eerder geboren is. Anders gezegd: de leeftijdsgrens gaat sinds 2015 dagelijks een dag omhoog.



Volg ons op Facebook!